‘Hij was de enige, echte wasbaas’
INTRO
Het verhaal van Peter de Kok is opmerkelijk. Peter, die veertig jaar lang geen contact meer had met zijn familie en zelfs een periode berooid en dakloos was, wist zijn leven op de rails te krijgen en kreeg een belangrijke rol als ‘wasbaas’ in het Rotterdamse dagcentrum voor daklozen Van Speyk. Terwijl hij ooit zelf op straat leefde, was hij in de laatste twintig jaar van zijn leven een steun en toeverlaat voor vele Rotterdamse daklozen. Een bijzonder mens, die diep begaan was met het lot van anderen. Zijn collega en beste vriend Niek Smith vertelt zijn verhaal.
De mens
‘Peter was een Einzelgänger en dat was niet voor niets zo ontstaan. Hij heeft een moeilijke jeugd gehad. Hij is geboren in De Lier in het Westland in een streng katholieke familie. Zijn vader was tuinder, maar zijn bedrijf ging failliet en het gezin verhuisde naar Vlaardingen. Vader De Kok ging bij Sunlight, het latere Unilever, werken. Peter heeft periodes in een internaat gezeten en als hij thuis was, had hij het zwaar. Zijn vader was een patriarch en Peter ving regelmatig klappen op. Tegenover mij en mijn vrouw liet hij zich er niet zo over uit, maar zijn broers en zussen vertelden me dat Peter van alle kinderen het thuis het meest moest ontgelden. Hij ging dan ook al op zijn zestiende het huis uit. Hij had veertien broers en zussen, maar hij heeft hen en zijn ouders, die inmiddels zijn overleden, nooit meer gezien. Peter verlangde ook niet meer naar contact, hij had echt afstand van zijn familie genomen.’
‘Het zat hem niet mee in het leven, hij ging voor koppelbazen in de Rotterdamse haven werken, maar het was moeilijk om werk te krijgen en hij kwam op den duur in het daklozencircuit terecht. Gelukkig kwam het toch goed met Peter. Hij wilde echt zijn situatie veranderen en werkte daar hard aan. Hij kreeg een woning, eerst in Crooswijk, later in Alexanderpolder en had een sociale uitkering. Maar hij wilde veel liever werken.
Zo kwam hij twintig jaar geleden via het werkgelegenheidsproject Werknet bij ons terecht, bij CVD (Centrum voor Dienstverlening) Van Speyk in het Oude Noorden van Rotterdam. Een dagcentrum voor daklozen, waarbij zo’n 1.200 mensen staan ingeschreven. Dagelijks komen er wel tachtig mensen in ons centrum.
Peter werd “de wasbaas” genoemd. Hij regelde de was, zorgde dat mensen onder de douche gingen en schone kleding kregen. Hij kocht op de markt grote partijen goedkope witte sokken en onderbroeken, die de bezoekers dan bij hem voor vijftig cent konden kopen. Hij deed zijn taak met veel liefde en gevoel voor humor. Hij vond het leuk om de bezoekers een beetje in de maling te nemen. Hij kende haast iedereen bij naam.
Ik leerde Peter langzamerhand steeds beter kennen. Hij was aanvankelijk eenkennig, niet zo gek na zo’n zware tijd. Maar dat veranderde. Mijn vrouw komt me vaak ophalen uit het werk. Ze is onderwijzeres, is eerder klaar dan ik en pikt me dan bij Van Speyk op. Aanvankelijk sprak Peter nooit met mijn vrouw, maar steeds vaker kwam het voor dat hij even naar haar auto stapte, op het raampje tikte en een praatje met haar maakte. Je moest langzaam zijn vertrouwen winnen.
Ondanks zijn voorzichtigheid met mensen, was hij tegelijkertijd een bijzonder sociaal mens. Hij was goed in wat hij deed bij Van Speyk. Hij was zachtaardig, maar had het respect van onze bezoekers, zoals wij de daklozen noemen. Hij was een grote kerel van bijna twee meter, dat helpt ook in dit werk, en het speelde waarschijnlijk ook een positieve rol dat hij ervaringsdeskundige was. Hij was goed voor de mensen, maar ook standvastig. Als een bezoeker een eurootje van hem wilde lenen, dat vond hij dat goed, maar hij hield het wel bij en stond er op dat die persoon het terug betaalde. Als iemand geen geld had voor de was, dan waste hij de kleding toch en wie honger had, maar geen geld, kreeg een maaltijd.
Regelmatig geven we rondleidingen aan mensen van de GGD of artsen in opleiding, om te laten proeven wat er leeft in de maatschappij en als ik Peter voorstelde, zei ik altijd: “Dit is de belangrijkste man van ons centrum”.’
‘Peter had ook hobby’s. Elke woensdag ging hij naar het Rotterdam Casino om een gokje te wagen. Hij hielde van roulette. Het was een liefhebberij, meer niet. Hij won wel eens, verloor wel eens, maar wist heel goed wanneer hij moest stoppen.
Een grote passie van hem was fietsen. Hij had een vreselijke bloedhekel aan auto’s en automobilisten. Hij vond auto’s overbodig, had ook geen rijbewijs. Hij had wel een goede sportfiets met veel versnellingen en fietste ontzettend hard. Hij ging bijna dagelijks even langs de Rottemeren, fietste door heel Zuid-Holland. Op een dag ging dat niet goed. Een auto reed achteruit uit een carport en reed Peter van zijn fiets. Hij kreeg stalen pennen in zijn knie en moest een tijdje revalideren. Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis, ging ik naar zijn huis om spullen voor hem te halen. Ik was nog nooit bij hem thuis geweest. Het viel me op dat het er zo netjes was, vooral voor een vrijgezel. Aan de muur hing een zwart-wit foto van een oude liefde. Ik wist niet dat hij een relatie had gehad. In de loop der jaren had hij wel eens iemand, maar het duurde nooit lang. Hij was geen mens om met iemand samen te wonen. Hij was liever alleen.’
De reis
‘Elk jaar rond zijn verjaardag in mei ging hij met vakantie. Hij reisde naar Turkije, Slovenië, Indonesië. Hij boekte altijd alleen en ging dan met een groep. Deze keer werd het Zuid-Afrika. Hij had het lang van tevoren geboekt, in oktober 2009 had hij zijn reis al betaald. Hij verheugde zich er enorm op, liet me de folder zien. Hij wilde Zuid-Afrika echt gaan ontdekken, was er nieuwsgierig naar.
Hij is op maandag 26 april vertrokken en op vrijdag de 23e heb ik hem voor het laatst gezien, op het werk. Hij had veertig tompoucen voor de bezoekers en ons gekocht om te trakteren omdat hij tijdens zijn vakantie jarig zou worden.
Net nadat bekend geworden was dat hij was omgekomen, viel zijn ansichtkaart bij mij thuis in de brievenbus. Hij schreef: Het land is net zo schoon als deze bloem. Gewoon genieten. Fantastisch. Groeten, je weet wel, de wasbaas.’
De ramp
‘Op de dag van de ramp belde mijn vrouw. Ze had Meivakantie van school en zag berichten op televisie dat er een vliegtuig was neergestort in Tripoli. Ik was aan het werk, het was rond twaalf uur. Ik wist meteen dat het mis was. Peter had me zijn papieren laten zien, me verteld over de route. Ik wist dat hij vanuit Johannesburg via Tripoli vloog. Ik schrok ontzettend. Ik hoopte dat het niet zo was, maar ik wist het eigenlijk al zeker. We moesten het eerst helemaal zeker weten, voor we het aan de bezoekers konden vertellen. Het uiteindelijke nieuws sloeg heel erg in, iedereen was heel bedroefd.
Omdat ik wist dat hij geen contact had met zijn familie, heb ik me aangemeld bij Buitenlandse Zaken als contactpersoon. De volgende dag ben ik samen met mijn vrouw naar de bijeenkomst in Hoofddorp gegaan. Eigenlijk was er nog steeds geen echte zekerheid, maar het was duidelijk: Peter zou immers zodra hij thuis was gekomen, naar het werk zijn gegaan. En we hebben hem nooit meer gezien.
Ik kwam in contact met zijn familie. Hele lieve mensen die veel belangstelling voor Peter toonden, wilden weten hoe zijn leven was geweest. Er zijn ook familieleden naar Tripoli, naar de ramplocatie, geweest. Ik had op het werk veel foto’s, van uitjes van Van Speyk en van ons 25-jarig jubileum, daar stond Peter op. Die heb ik laten afdrukken, zodat de familie toch een indruk had van hoe hij er nu uitzag. Ze kenden hem immers helemaal niet.
Ik hoorde van een van zijn zussen dat er in die veertig jaren wel eens pogingen zijn gedaan om hem te zoeken, maar hij wilde niet gevonden worden. De familie is hem echt kwijt geraakt.’
Tot slot
‘Peter was geen eenzaam mens. Hij had zijn werk. Hij had het bij Van Speyk naar zijn zin, hij was er eigenlijk altijd. Hij had mensen om zich heen: zijn collega’s en de bezoekers. Eigenlijk was dit langzamerhand zijn familie geworden. Mensen die hem respecteerden en om hem gaven. Na het ongeluk heb ik een gedenkboek neergelegd waarin iedereen iets in kon schrijven. Ik heb er een foto bijgeplaatst, het werd een soort altaar. Zo ontzettend veel mensen, vooral ook veel daklozen, hebben in het gedenkboek mooie dingen geschreven. Iedereen was terneergeslagen. Niemand kon het geloven. Nog altijd kom ik mensen tegen, die geschokt reageren als ze het nieuws horen.
Op de dag van zijn begrafenis kwam de auto met de kist naar Van Speyk. Van daaruit hebben we in een stoet achter de wagen aan gelopen naar de begraafplaats van Crooswijk. Wel zestig dak- en thuislozen liepen mee. Het was zo’n mooi gezicht, heel indrukwekkend, ook voor zijn familieleden. Zij leerden Peter na veertig jaar eindelijk kennen. Er waren zoveel mensen die spraken tijdens de plechtigheid. De straatdokter, collega’s, daklozen. Een van onze bezoekers, de voorzitter van de cliëntenraad, zei dat Peter ervoor zorgde dat de mensen hun waardigheid terugkregen door schone kleding. Eigenlijk werd er niet gesproken over “Peter de Kok”, iedereen kende hem als “Peter de wasbaas”. Het was een mooie bijeenkomst. Zelfs de begrafenisondernemers huilden. Het was fijn om te zien voor de familie dat zoveel mensen van Peter hielden.
Er is een enorm gat geslagen in Van Speyk. Peter verzorgde altijd de twee parkieten, daarom hangt er nu een foto van hem bij de kooi, en eentje in de wasserij. Iedereen mist hem. Ik ook, ik mis hem nog elke dag. Om acht uur gaat de deur van ons centrum open en Peter is er niet. Ik hoor hem niet meer fluiten, zie hem niet meer lopen. Er is een vervanger, maar Peter blijft de enige, echte wasbaas.’